
Ergens, aan een houten tafel in een rokerige herberg, begint het allemaal. Niet met een pamflet of een barricade, maar met discussie bij een glas.
Bier is zelden zomaar bier geweest. Doorheen de geschiedenis fungeert het als een sociale katalysator: goedkoop, gedeeld en verbonden met gesprek, gemeenschap en verzet. Waar wijn eeuwenlang het privilege was van elite en clerus, stroomde bier door het dagelijkse leven van het volk. In de gelagzalen en aan de toog verminderde de angst voor gezag en maakte het plaats voor discussie, ongehoorzaamheid en dromen van een meer egalitaire samenleving. Bier is daarmee geen neutrale drank, maar een activistisch medium.
Die sociale betekenis is oud. In het Mesopotamische Hymn to Ninkasi (ca. 1800 v.Chr.) wordt bier bezongen als een goddelijke gave die mensen samenbrengt en het hart opent. Wat later “liquid bread” zou heten, was vooral een reden om te delen, even te genieten en te praten. Bier oversteeg klassen en standen: arbeiders en boeren mengden zich in discussies met intelligentsia en burgerij. De herberg fungeerde daarbij als een pre-institutionele gelijkheidsruimte waarin sociale hiërarchieën tijdelijk werden opgeschort.
In de middeleeuwen groeit dit ritueel uit tot infrastructuur. De herberg wordt het dorpsplein onder dak, een plek waar identiteit, solidariteit en macht worden onderhandeld. Bierproductie, aanvankelijk een huiselijke activiteit vaak uitgevoerd door vrouwen, wordt vanaf de 12de eeuw steeds meer een handelsproduct. Volgens bierhistoricus R.W. Unger markeert dit geen loutere economische vooruitgang, maar een machtsverschuiving. Bier wordt te belangrijk om informeel te blijven en raakt verstrikt in regelgeving, accijnzen en institutionele controle.
Stedelijke overheden leggen bierverordeningen op, officieel met de bezorgdheid over over kwaliteit en gezondheid, maar de onderliggende drijfveer is fiscale en politieke controle. Accijnzen vereisen overzicht, overzicht vereist structuur, en structuur leidt tot uitsluiting. Zo ontstaan brouwersgilden, die achteraf vaak als trotse ambachtsorganisaties worden voorgesteld, maar in de praktijk functioneren als tussenschakel tussen bestuur en producent. Wie binnen is, geniet bescherming; wie buiten valt, vrouwen, kleine brouwers, plattelandsproducenten, verdwijnt uit het zicht en uiteindelijk uit de markt.
In Engeland tijdens de 13e eeuw werd via de Assize of of bread and Ale de prijs en kwaliteit van de graanproducten, dus ook het bier, gereguleerd, maar bepaalde ook wie mocht verkopen. Dat waren in de praktijk vaak (alleenstaande) vrouwen: de zogenaamde alewives. Zij weigerden zich neer te leggen bij deze regelgeving en brouwden, ondanks de straffen, koppig door. Tot de alewife verdwijnt uit het ambacht en met haar de vrouwelijke economische autonomie.
In de Vlaamse steden, vooral in Gent, was het vanaf de late middeleeuwen nooit rustig. In de Bourgondische periode (15e eeuw) liepen de spanningen hoog op door de machtscentralisatie en hoge belastingen van de hertogen, waaronder accijnzen op gruit (of gruut). Dat met gruutrechten veel geld te verdienen viel, kunnen we nog steeds bewonderen in het Gruuthuuse in Brugge.
In het Keulen van de 14e eeuw wordt het gebruik van hop een daad van ongehoorzaamheid. Het gebruik ervan ondermijnt het stedelijke gruutmonopolie en wordt door de aartsbisschop verboden. Brouwers gehoorzamen niet: ze brouwen ’s nachts, buiten de muren, en verkopen via herbergiers die het risico aanvaarden. De aanhoudende revoltes zullen één van de grondslagen zijn tot het Reinheitsgebot, opnieuw met kwaliteit en gezondheid als de officiële reden. Door ingrediënten te beperken tot water, gerst en hop worden regionale tradities en alternatieve praktijken illegaal. Wat ooit verzet was, namelijk het gebruik van hop, wordt geïnstitutionaliseerd en gecontroleerd. Verzet werd ingekapseld en herschreven als traditie.
In de 19de eeuw verschuift het strijdtoneel opnieuw. De industrialisering verandert bier in een sociaal instrument binnen een gedisciplineerd arbeidsregime. Nuchterheid en regelmaat worden een arbeidsvoorwaarde. Het industriële pilsbier, licht, helder en gestandaardiseerd, past perfect in dat ritme: ontspanning mag, zolang ze het productieproces niet verstoort. Grote brouwerijen ontwikkelen een paternalistisch model: sociale voorzieningen in ruil voor gedragscontrole.
Toch verdwijnt verzet nooit helemaal. In coöperaties, arbeiderscafés en later in de craft beer-beweging keert het idee van autonomie terug. Van socialistische brouwerijen tot hedendaagse microbrouwers, van umqombothi in Zuid-Afrikaanse townships tot speakeasies tijdens de Amerikaanse drooglegging: telkens wordt bier opnieuw een vorm van gemeenschap en tegenmacht.
De geschiedenis van bier is zo een geschiedenis van zachte weerstand. Geen barricades, maar café-tafels.