De dunne lijn tussen digitale disruptie en geopolitiek

황승환, CC BY-SA 4.0 https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0, via Wikimedia Commons

Voorjaar 2017. In de Londense ziekenhuizen van de National Health Service verschijnen plots de eerste foutmeldingen: “Ransomware attack detected.” Binnen enkele minuten blokkeren de computers van huisartsenpraktijken, spoeddiensten, laboratoria en administratieve diensten. Patiëntendossiers worden ontoegankelijk, medicatievoorschriften verdwijnen uit beeld en basisprocessen vallen stil. Het is het begin van de WannaCry-aanval, een digitale explosie die zich razendsnel door de Britse zorgsector verspreidt en een ongeziene ontwrichting veroorzaakt. Meer dan negentienduizend afspraken worden geannuleerd. Artsen grijpen terug naar papier. Burgers wachten. En onder die zichtbare chaos groeit een pijnlijk inzicht: deze crisis was grotendeels te vermijden.

Maanden voor de aanval circuleerden rapporten die waarschuwden voor verouderde systemen, ongepatchte infrastructuur en een versnipperd landschap van verantwoordelijkheden. De zwakheden waren gekend, maar verdwenen in de luwte tussen afdelingen. Terwijl middelen naar zichtbare projecten gingen, nieuwe apparatuur, nieuwe gebouwen, bleven de digitale fundamenten broos. Het post-mortemrapport bevestigde wat velen al vermoedden: het was niet de technologie die faalde, maar de organisatie van informatie zelf.

Het idee dat WannaCry slechts een incident uit het verleden is, werd in Vlaanderen doorprikt toen Stad Antwerpen eind 2022 getroffen werd door een ernstige cyberaanval. Wat zich daar voltrok, was geen kopie van de NHS-crisis, maar wel een eigentijdse echo ervan. Een historisch gegroeide lappendeken van systemen, leveranciers, interfaces en informatiestromen bleek kwetsbaar op de plekken waar niemand het geheel bewaakte. De aanval raakte identiteitsdiensten, sociale hulpverlening, stedelijke scholen, logistiek en personeelsadministratie. Het kostte maanden om het digitale ritme te herstellen.

Deze incidenten, Londen en Antwerpen, worden nog betekenisvoller wanneer we ze situeren in de bredere geopolitieke realiteit. Digitale aanvallen zijn steeds minder losstaande misdrijven en steeds meer instrumenten van hybride oorlogsvoering, waarin staten en niet-statelijke actoren cyberaanvallen combineren met desinformatie, economische druk en infiltratie van kritieke infrastructuur. De grenzen tussen cybercriminaliteit, spionage en geopolitieke strategie vervagen. Europese energie-infrastructuur, publieke diensten en lokale besturen blijken al jaren doelwitten of onbedoelde slachtoffers van dergelijke hybride strategieën.

In die context wordt duidelijk waarom onze instellingen digitaal sterker én tegelijk kwetsbaarder geworden zijn. Ze zijn onderling verweven, afhankelijk van complexe digitale ecosystemen en daardoor gevoelig voor schokken die uit onverwachte hoeken kunnen komen. Een aanval hoeft niet gericht te zijn om destabiliserend te werken. Een lek in een lokaal bestuur kan een doel op zich zijn, of slechts een bijproduct van een groter geopolitiek dossier. Dat is de realiteit van de 21ste-eeuwse conflicten.

Die realiteit maakt ook iets anders duidelijk: digitale ontwrichting is nooit uitsluitend een technisch incident. Zij is altijd een kwetsbaarheid van informatie, organisatie en strategie. In zowel Londen als Antwerpen was er geen gebrek aan data, rapporten of analyses. Wat ontbrak, was betekenis. De ruis ontstond tussen weten en handelen, tussen waarschuwing en verantwoordelijkheid.

Die ruis kent een oorsprong. In de jaren negentig ontstond de overtuiging dat digitalisering gelijkstond aan automatisering. Organisaties installeerden generieke software in de hoop dat technologie menselijke complexiteit zou oplossen. Maar zonder visie op informatiestromen ontstonden digitale varianten van dezelfde bureaucratie: mailboxen die uitpuilen, parallelle documenten, dashboards zonder duiding, silo’s waarin kennis opgesloten blijft. De technologie maskeerde vooral het ontbreken van een strategisch informatiemodel⁶.

Vandaag, met cloudplatformen, AI en collaboratieve technologie, herhalen we dezelfde patronen op grotere schaal. Microsoft Teams en SharePoint worden soms labyrinten. Cloudmigraties verhuizen oude rommel naar nieuwe dozen. Generatieve AI bouwt conclusies op basis van inconsistente gegevens. Dashboards creëren schijncontrole. Dit alles in organisaties die cognitief overbelast raken door de overvloed aan informatie die ze zelf produceren⁷.

De wortels van dat alles liggen in een industriële manier van denken die nog steeds doorwerkt: stabiliteit, voorspelbaarheid, hiërarchie. In dat paradigma was informatie ondersteunend. Maar vandaag is informatie zélf de motor van innovatie, wendbaarheid, dienstverlening en risicobeheersing. Ze is overvloedig en tegelijk fragiel. Onze cognitieve capaciteit groeit niet mee met de digitale tsunami. Medewerkers besteden uren per dag aan zoeken en interpreteren. De werkplek die eenvoud moest brengen, brengt complexiteit.

Daarom is een fundamentele hertekening van de verhouding tussen mens, taak en informatie nodig. De vraag is niet: welke nieuwe tools installeren we? Maar: hoe ontwerpen we onze informatie zó dat mensen, processen en systemen elkaar versterken? Veel organisaties verzamelen data maar creëren geen kennis, meten wel maar sturen niet, bouwen systemen maar vergeten eigenaarschap en betekenis.

De combinatie van interne ruis en externe dreigingen maakt digitale veerkracht tot een strategische noodzaak. Echte veerkracht ontstaat waar informatie behandeld wordt als een grondstof die zorg vraagt: duidelijke rollen, consistente kwaliteit, context, betekenis en een gedeelde cultuur van verantwoordelijkheid. Technologie versterkt pas wanneer de informatie die ze verwerkt betrouwbaar, begrijpelijk en gedragen is.

De kernvraag van het digitale tijdperk luidt daarom niet langer welk systeem we nodig hebben, maar hoe we onze informatie zó organiseren dat ze bestand is tegen fouten, aanvallen en de geopolitieke grilligheid van hybride oorlogsvoering. WannaCry en Antwerpen tonen dat digitale ontwrichting vooral het gevolg is van organisatorische keuzes – of van het ontbreken ervan. Maar ze tonen ook dat digitale veerkracht mogelijk is, precies daar waar informatie niet langer bijzaak is, maar fundament.

Geplaatst in Beleid en politiek, Cybersecurity, Desinformatie, Informatiemanagement | Tags: , , , , , , , | Plaats een reactie

Bierloumi: een avond waar smaak en ontmoeting samenkwamen

Tijdens Bierloumi, de foodpairing die ik gisteren samen met David De Coster van De Zuivelarij organiseerde, kwamen bier, kaas en lokale gastronomie op een bijzonder natuurlijke manier samen. Met meer dan dertig aanwezigen was het evenement volledig volzet, en de grote, gedeelde tafel zorgde voor een dynamiek die zowel culinair als sociaal bijzonder gesmaakt werd.

De uitnodiging zette al de toon:

“Laat je zintuigen prikkelen tijdens Bierloumi, een foodpairing waar vijf gerechten van De Zuivelarij (van de beroemde Berloumi-kaas) worden gecombineerd met zorgvuldig geselecteerde ambachtelijke bieren. Verwacht verrassende smaakcombinaties, lokale trots en een gezellige sfeer aan tafel.”

Dat bleek niet overdreven. De combinatie van kwaliteitsvolle producten, lekkere bieren en een gedeelde tafelervaring zorgde voor een open en levendige sfeer waarin gesprekken vanzelf op gang kwamen.

Alle gerechten werden ‘sharing style’ geserveerd aan één lange tafel. Dat eenvoudige concept bleek bijzonder krachtig: het stimuleerde uitwisseling, nieuwsgierigheid en een soort informele collegialiteit onder deelnemers die elkaar vaak nog niet kenden.

Tegelijk gaf het ook ruimte om de verschillende kazen en gerechten van De Zuivelarij in detail te bespreken, te vergelijken en te koppelen aan de bieren die erbij geserveerd werden.

De avond bestond uit vijf zorgvuldig opgebouwde pairings, telkens met een gerecht van De Zuivelarij en een passend ambachtelijk bier. De combinaties sloten aan bij de presentatie die tijdens het event werd gebruikt Bierloumi.

1. Fris & Jeugdig

Labneh met za’atar, granaatappel en munt
Gruut 0,3%

Een lichte, frisse start. De zurige romigheid van de Labneh vormde een mooi evenwicht met het kruidige, citrusachtige karakter van Gruut 0,3%. Een heldere demonstratie van hoe alcoholvrije bieren volwaardig kunnen meespelen in een verfijnde pairing.

2. Rond & Vriendelijk

Paneer in zachte specerijencurry
Pikamiel (Pikaflor)

De zachte kruiden in het gerecht sloten mooi aan bij de bloemige honingtoetsen in Pikamiel. Het was een pairing waarbij het bier bewust niet werd overstemd, maar waarin aroma’s elkaar subtiel vonden.

3. Krachtig & Robuust

Berloumi Bacon Bites met vijgencompote en spekvetcrumble
VanderGhinste Roodbruin

Deze combinatie bracht diepte en intensiteit. Het rijpe fruit in zowel het gerecht als het bier zorgde voor samenhang, terwijl de zoute elementen de complexiteit van het roodbruin bier mooi afrondden.

4. Rijk & Uitbundig (Hartig)

Ricotta albondigas met auberginechutney
Anostéke Blonde

Het mondgevoel van dit gerecht contrasteerde bewust met de stevige, hoppige structuur van Anostéke. Toch bleven de smaken complementair, vooral door de brood-, gist- en citrusaroma’s in het bier.

5. Rijk & Uitbundig (Zoet)

Cannoli met specerijenricotta en chocolade
Vicaris Winter

Een dessert met voldoende karakter om naast een winterbier te staan. De chocolade- en specerijentoetsen vormden een natuurlijke brug met de diepe karamel- en kandijsmaak van Vicaris Winter.

De gerechten van David De Coster waren een essentieel fundament van het event. Zijn aanpak—royaal in smaak en precies in uitvoering—bracht de kazen van De Zuivelarij uitstekend tot hun recht en maakte de vijf pairings coherent en herkenbaar.

Bierloumi bleek een format dat zowel inhoudelijk als sociaal sterk werkt: toegankelijke gerechten, verrassende bierkeuzes en een tafelopstelling die ontmoeting stimuleert. De reacties van de aanwezigen waren unaniem positief, en het concept lijkt duidelijk potentieel te hebben voor herhaling.

Geplaatst in Bier | Tags: , , , , , , , , , | Plaats een reactie

AI, What Next…? — reflecties na een boeiend panel over de toekomst van informatiebeheer

Het is intussen al even geleden, maar op 9 oktober vond tijdens het congres Informatie aan ZOO — een gezamenlijke organisatie van VVBAD en KNVI — een bijzonder levendig panelgesprek plaats onder de titel “AI, What Next…?”. Ik had het genoegen dat gesprek te mogen modereren.

Aan tafel zaten Bart Rosseau (Digitaal Vlaanderen), Wouter Verkerken (Flow Technische Communicatie), Guido Ongena (Hogeschool Utrecht), Marijke Verhavert (Living Tomorrow) en Kevin Linsingh (Scopia, voorzitter VVBAD). Een divers gezelschap, dat de toekomst van informatiebeheer vanuit beleid, praktijk, onderzoek en strategie benaderde — en dat leidde tot precies de frictie die zo’n debat nodig heeft.

Hoewel het thema officieel over artificiële intelligentie ging, draaide het gesprek uiteindelijk om iets fundamentelers: de manier waarop organisaties omgaan met informatie, kennis en vertrouwen. De deelnemers spraken over de kansen van AI in het automatiseren van routinetaken, maar ook over de valkuil van blind geloof in technologie. Ze wezen erop dat AI pas zinvol wordt als de onderliggende data-infrastructuur klopt en de informatiestromen goed beheerd worden. Anders bouw je algoritmes op drijfzand.

Wat duidelijk werd, is dat de rol van de informatieprofessional verandert. Niet langer de bewaker van documenten, maar de architect van betekenis en context. In een wereld waarin data overvloedig aanwezig is en de grenzen tussen mens en machine vervagen, wordt informatiebeheer minder een kwestie van archiveren, en meer van begrijpen wat relevant is.

Ook de maatschappelijke dimensie kwam aan bod: hoe verhouden we ons tot de macht van Big Tech, en welke plaats neemt Europa in als regulator én innovator? Er klonk waardering voor het Europese streven naar ethiek en transparantie, maar ook bezorgdheid over een mogelijke nieuwe afhankelijkheid — deze keer niet van bedrijven, maar van overheden.

Wat mij vooral bijbleef: de toekomst van informatiebeheer is geen technisch verhaal, maar een menselijk. Technologie versnelt, maar mensen bepalen richting en betekenis. De echte uitdaging is niet de vraag wat AI kan, maar wat wij ermee willen doen — en wie we willen zijn in een wereld waarin kennis steeds vaker door machines wordt gegenereerd.

AI verandert informatiebeheer, zeker.
Maar zonder goed informatiebeheer verandert AI in ruis.

Geplaatst in Artificiële intelligentie, Beleid en politiek, Informatiemanagement | Tags: , , , , | Plaats een reactie

Disagreebot: de AI die nee durft zeggen

Screenshot Disagreebot.com

In een wereld waarin elke chatbot geprogrammeerd lijkt om ons te pleasen, verschijnt plots een vreemde eend in de bijt: DisagreeBot. Waar ChatGPT en zijn collega’s vriendelijk knikken bij elk plan, doet DisagreeBot het tegenovergestelde. Hij stelt alles in vraag.

De bot werd bedacht door Brinnae Bent, professor aan Duke University en directeur van het TRUST Lab, waar onderzoek wordt gedaan naar de kruising tussen artificiële intelligentie en menselijk vertrouwen. Aanvankelijk was DisagreeBot niet meer dan een lesexperiment: Bent wilde haar studenten laten ervaren hoe waardevol tegenspraak kan zijn. Te vaak, merkte ze, nemen mensen AI-antwoorden voor waar aan, zonder zich af te vragen of ze kloppen. De bedoeling was om die reflex te doorbreken. DisagreeBot werd zo een digitale Socrates: geen pleaser, maar een denker die doorvraagt.

Wie met DisagreeBot praat, krijgt niet de gebruikelijke vleierij. Vraag hem of je projectplan goed is, en hij zegt: “Misschien overschat je de capaciteit van je team.” Verklaar vol vuur dat je de markt gaat veroveren, en hij vraagt: “Als het echt zo’n goed idee is, waarom doet niemand anders het al?” Het is geen cynisme, maar een oefening in helderheid. Bent noemt het “constructive friction”: genoeg wrijving om de hersenen te laten werken, maar niet zoveel dat alles vastloopt. Die visie komt met een waarschuwing. Een AI die altijd tegenspreekt, kan snel veranderen in een digitale brompot, of erger: een troll. Daarom benadrukken de ontwikkelaars dat DisagreeBot bedoeld is voor educatieve en reflectieve contexten, niet als sociale media-provocateur.

Toch raakt het project aan iets fundamenteels. In onze drang naar efficiëntie en harmonie verliezen we vaak het nut van tegenspraak uit het oog. Groepsdenken ligt op de loer, algoritmes versterken onze bubbel, en zelfs slimme systemen zijn vaak te vriendelijk om nee te zeggen. DisagreeBot doorbreekt die beleefdheid. Hij herinnert ons eraan dat echte intelligentie niet in instemming zit, maar in nuance. Een organisatie, een klas, of een beleidsploeg die alleen maar gelijk krijgt, leert niets bij.

Misschien hebben we allemaal wel een beetje DisagreeBot nodig. Iemand — of iets — dat ons met zachte ironie dwingt om beter na te denken. En wie weet, als de toekomst vol zit met AI’s die alles bevestigen, dan is die ene bot die durft te zeggen “Weet je dat wel zeker?” misschien wel de slimste van allemaal.

Geplaatst in Artificiële intelligentie, Informatiepsychologie | Tags: , | Plaats een reactie

Tussen missie en mislukking: wat NASA ons leert over informatiebeleid

Apollo 4 – Saturn V – NASA, Public domain, via Wikimedia Commons

Op meerdere schermen flitsen grafieken, metingen, en temperatuurgegevens. Technici van de NASA kijken op 28 januari 1986 gespannen naar de aftelling van de Challenger Space Shuttle. De lancering is al meerdere keren uitgesteld. Buiten is het koud, ongewoon koud voor Florida.

Een ingenieur van Morton Thiokol, de externe leverancier van de raketboosters, waarschuwt dat de rubberen O-ringen mogelijk falen bij lage temperaturen. Zijn team heeft al eerder gesignaleerd dat deze cruciale onderdelen bij vriesweer hun flexibiliteit verliezen. De waarschuwing is gebaseerd op testdata, maar die zitten niet in het gedeelde systeem van NASA. Bovendien zijn de ingenieurs niet fysiek aanwezig bij de besluitvorming.

Ondanks protesten wordt het licht op groen gezet. De documentatie die het risico in detail beschrijft, blijft binnen het silo van de onderaannemer. De data werden niet gedeeld, niet geïntegreerd en niet geïnterpreteerd door het besluitvormingsorgaan van NASA.

Twee minuten na de lancering explodeert de Challenger in de lucht, voor het oog van miljoenen televisiekijkers wereldwijd. Zeven astronauten komen om, onder wie lerares Christa McAuliffe, die als burger de ruimte zou ingaan.

De ramp wordt achteraf onderzocht door de Rogers Commissie (Report of the Presidential Commission on the Space Shuttle Challenger Accident, 1986). De conclusie is vernietigend:

“Information was compartmentalized and not effectively communicated across key teams.”

De waarschuwingssignalen waren er, maar door kennis- en informatiesilo’s raakten ze nooit tot bij de mensen die moesten beslissen.

Het contrast met het Apolloprogramma, 2 decennia voordien, kan niet groter zijn. De vergelijking tussen beide projecten is, los van de menselijke tragedie, een boeiend verhaal over hoe informatiemanagement het verschil kan betekenen tussen triomf en tragedie. Beide projecten werden gedragen door briljante ingenieurs en visionaire wetenschappers, maar de manier waarop NASA haar kennis en informatie organiseerde, verschilde fundamenteel, met verstrekkende gevolgen.

Apollo: een meesterstuk in gecoördineerde kennisdeling

Tijdens het Apolloprogramma (1961–1972) bouwde NASA aan een ongeziene organisatorische machine. Zoals Mariana Mazzucato in Mission Economy beschrijft, wist NASA “duizenden obstakels uit de weg te ruimen door gecentraliseerde planning te combineren met gedecentraliseerde projectuitvoering, die horizontale kennisuitwisseling en experimentatie aanmoedigde.”

Die paradoxale formule, strak in de missie, los in de uitvoering, bleek cruciaal. NASA had een centrale visie (“landing a man on the Moon and returning him safely to Earth”), maar vertrouwde op gedecentraliseerde innovatie. Kennis vloeide horizontaal tussen teams van ingenieurs, leveranciers en universiteiten.

Informatie werd gedeeld, niet afgeschermd. Problemen werden niet gezien als fouten, maar als kansen om te leren. Elk subsystem, van raketmotoren, over besturingsmodules tot communicatiesystemen, stond in verbinding met de anderen via multidisciplinaire reviewboards. Die cultuur van openheid en systeemdenken maakte het mogelijk dat een lek in een zuurstoftank of een afwijking in een gyroscoop niet in stilte verdween, maar systematisch werd onderzocht.

Met andere woorden: Apollo was een lerende organisatie avant la lettre. Ze was technologisch complex, maar mentaal coherent. Informatie stroomde door het hele ecosysteem, niet omdat technologie dat afdwong, maar omdat cultuur en structuur het ondersteunden.

Challenger: de tragedie van de silo

Ruim twintig jaar later, op 28 januari 1986, binnenkort 20 jaar geleden, ontploft de Space Shuttle Challenger kort na de lancering. In minder dan twee decennia was NASA verworden van een lerende organisatie in een starre bureaucratie, met meer gelijkenissen met hun Soviet-tegenhanger Roscosmos, dan met de open organisatie, die ze ooit waren. Communicatie verliep verticaal, niet horizontaal. Er heerste een cultuur van hiërarchie en risicominimalisering, waarin slecht nieuws werd gefilterd om deadlines en politieke druk niet te ondermijnen. De verschillende afdelingen, zoals engineering, management, safety, opereerden als gesloten silo’s. De informatiestructuur was technologisch indrukwekkend, maar organisatorisch verlamd.

Wat bij Apollo nog een open kennisnetwerk was, was bij Challenger een reeks van bureaucratische tunnels geworden. Waar in het Apollotijdperk elke afwijking een collectief leermoment was, werd bij de Shuttle afwijking een bedreiging voor de planning.

Om mee te nemen

De vergelijking tussen Apollo en Challenger is geen verhaal over technologie, maar over informatie-ecologie. In het ene geval werkte NASA als een levend netwerk waarin kennis circuleerde, feedback werd gewaardeerd en leiderschap collectief werd uitgeoefend. In het andere was ze verworden tot een piramide waarin informatie niet meer stroomde, maar stagneerde.

Succesvolle innovatie, zo blijkt, ontstaat niet uit meer data, maar uit betekenisvolle verbindingen. Apollo bewees dat decentralisatie geen chaos hoeft te zijn zolang de missie helder is. Challenger bewees dat centralisatie zonder dialoog dodelijk kan zijn.

In die zin is het verschil tussen beide programma’s een tijdloze metafoor voor hedendaagse organisaties: niet de hoeveelheid informatie bepaalt het succes, maar de manier waarop ze gedeeld, geïnterpreteerd en gebruikt wordt om samen wijzer te worden.

Geplaatst in Informatiemanagement, Management | Tags: , , , , , | Plaats een reactie

De eerste prijsregulering van bier en ander voedsel

Bier, een politieke geschiedenis (3)

Fragment van het Edictum de pretiis rerum venalium
MatthiasKabel, CC BY-SA 3.0 http://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0/, via Wikimedia Commons

Het Romeinse Rijk rond het jaar 301: keizer Diocletianus was de inflatie en financiële chaos, die het imperium dreigde te verstikken, hartgrondig beu en beslist om orde te scheppen. Hij vaardigt het beroemde edict van maximumprijzen uit: het Edictum de pretiis rerum venalium. Een lijvig overzicht waarin staat wat alles, van een baal wol tot een veldarbeider, maximaal mocht kosten.

Tussen al die lijsten en tabellen duikt plots iets op dat je niet meteen zou verwachten: bier. Of beter, wat de Romeinen met een minzame frons “barbaars bier” noemden. Want bier, dat was het spul dat in de mistige noordelijke provincies rijkelijk vloeide, ver weg van de gecultiveerde wijnranken rond de Middellandse Zee. Voor de Romeinse elite was het een inferieur drankje, ruig en onbeschaafd, iets voor Germanen, Britten en andere randfiguren van het rijk.

Maar dat het in het edict terechtkwam, zegt veel. Tegen die tijd was bier geen marginale dorstlesser meer, maar een vaste waarde in het dagelijkse leven van miljoenen onderdanen. In veel gevallen was bier veiliger te drinken dan het vaak vervuilde water. Het kostte doorgaans ook maar een kwart tot de helft van wat wijn moest opbrengen en werd vooral door de lagere klassen gedronken. Zo vanzelfsprekend dat Diocletianus het niet kon negeren: als de prijs van bier ontspoorde, dreigde sociale onrust net zo goed als wanneer brood te duur werd.

En zo wordt dit edict meteen een van de eerste gedocumenteerde pogingen om de prijs van bier te reguleren. Het toont niet alleen hoe breed bier verspreid en verankerd was, maar ook hoe verregaand de Romeinse economie al gecentraliseerd en gemonetariseerd was: zelfs voedselprijzen werden in munteenheden vastgelegd, alsof je ze in een Excel-tabel kon gieten.

Dat impliceert meteen iets belangrijks: bierbrouwen was toen al genoeg gestandaardiseerd en op commerciële schaal georganiseerd om in het vizier van de politiek te komen. Waar veel ambachten nog lokaal en kleinschalig bleven, had bier de sprong gemaakt naar een product dat beleid en regulering vereiste. Met Diocletianus’ pennentrek ontstaat zo iets wat we vandaag ‘voedselbeleid’ zouden noemen. Niet zomaar zorgen dat de mensen te eten of te drinken hebben, maar ervoor waken dat de economie en de orde er niet onder lijden. Bier was dus al vroeg niet alleen een kwestie van smaak of dorst – het werd een strategische factor in het besturen van een rijk.

Geplaatst in Bier, Geschiedenis | Tags: , , , | Plaats een reactie

AI is geen toverstokje (al doen we soms alsof)

Gemaakt met AI

Het nieuws sloeg in als een bom: volgens een MIT-rapport (The GenAI Divide: State of AI in Business) mislukt maar liefst 95 procent van alle generatieve AI-pilots in bedrijven. Ondanks de nuances, die je kunt aanbrengen bij de spectaculaire krantentitels over dat rapport, is het belangrijk om hier even bij stil te staan. Zoals bij elke hype, pompen bedrijven miljarden euro’s in experimenten die vaak eindigen op … niets. Het enige dat stijgt, is de factuur van de consultant die “het momentum” kwam begeleiden.

De schuld ligt niet bij de technologie. AI kan waanzinnig veel. Het probleem zit bij ons, mensen, en onze neiging om blindelings trends te volgen. Bedrijven lanceren pilots omdat het hoort, omdat de buurman het doet, of omdat er in het bestuur iemand riep dat ze “iets met AI” moesten doen. Strategie? Die komt later wel. Of nooit. Zo wordt generatieve AI losgelaten op processen zonder enige link met het businessmodel, vaak nog opgestart vanuit marketing of sales, in de hoop dat er iets magisch gebeurt. Spoiler: magie is geen businessmodel.

En dan vergeten we ook nog de mensen die er mee moeten werken. Training, uitleg of context ontbreken vaak volledig. Werknemers krijgen een nieuw AI-speeltje in hun schoot geworpen met de boodschap: “Succes ermee.” Het resultaat? Weerstand, verwarring en vooral veel onbeantwoorde vragen. Pilots verdwijnen zo in een digitale lade, samen met dat andere veelbelovende project van vorig jaar dat we “even gingen testen”.

Toch is het rapport geen reden tot depressie, eerder een reality check met een vleugje gezonde zelfspot. Want de bedrijven die wel slagen, pakken het anders aan. Ze starten niet vanuit de hype, maar vanuit een echte noodzaak. Ze vragen zich af: waar verliezen we tijd, waar lopen klanten vast, waar laten we geld liggen? Pas daarna kijken ze of AI daarbij kan helpen. En ze houden hun experimenten klein, concreet en meetbaar. Geen moonshots, maar gewoon: één helder probleem oplossen, met duidelijke KPI’s.

Bovendien werken ze interdisciplinair. Niet alleen IT in een achterkamer, maar ook finance, operations, HR en businessleiders rond dezelfde tafel. Want AI is geen gadget, het is een organisatieverhaal. En wie klein begint, snel leert en iteratief schaalt, bouwt stap voor stap waarde op in plaats van luchtkastelen.

De les van het MIT-rapport is dus simpel, maar pijnlijk: AI is geen wondermiddel. Het is een kans, maar alleen als je ze koppelt aan wat je écht nodig hebt en je je mensen meeneemt in het verhaal. Anders blijft het niet meer dan dure spielerei. Of zoals een collega mij ooit zei: “Als ge geen plan hebt, helpt zelfs geen slimme computer u uit de miserie.”

Geplaatst in Artificiële intelligentie, Informatiemanagement, Management, Technologie | Tags: , , | Plaats een reactie

Bier als bouwsteen van beschaving

Bier, een politieke geschiedenis (2)

gemaakt met AI

In de vruchtbare vlakten van Mesopotamië, zo’n 5.000 jaar geleden, werd bier letterlijk met de paplepel ingegeven. Archeologen vonden kleitabletten uit Uruk die aantonen dat arbeiders werden betaald in bier. Dit “vloeibare brood” was dik, voedzaam en waardevol genoeg om als salaris te dienen. Het oudst bekende loonstrookje ter wereld is dan ook een bierrekening. Bier doordrong alle lagen van de samenleving: het was zowel dagelijkse kost als staatszaak. Op de kleitabletten, de allereerste geschreven teksten ter wereld, ging het opvallend vaak over bierproductie en -distributie. Bestuurders hielden minutieus bij hoeveel gerst en bier er binnenkwam en uitging, een vroeg bewijs dat politieke macht gepaard ging met controle over bier.

Het wettelijke belang van bier blijkt ook uit de Code van Hammurabi (18e eeuw v.Chr.). Deze Babylonische koningswetten bepaalden straffen voor bierverkopers die fraudeerden. Zo riskeerden waardinnen de doodstraf als ze hun bier verdunden of samenspanden met misdadigers. Meer nog, de drankgelegenheden waren een verlengstuk van het bestuur, ze moesten helpen de orde handhaven en criminelen aangeven. 

Zelfs godenverhalen benadrukten de machtsrol van bier. In een Sumerisch epos bedwelmt de godin Inana de wijsheidsgod Enki met bier, waarop de dronken Enki zijn goddelijke bevoegdheden aan haar weggeeft

Bier bleef de komende drie millennia een staatszaak in de oude Mesopotamische samenleving.

Geplaatst in Bier | Tags: , | Plaats een reactie

Zwemmen in informatie, verdrinken in onwetendheid

Ellie Koczela, CC BY-SA 4.0 https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0, via Wikimedia Commons

“What a culture we live in, we are swimming in an ocean of information, and drowning in ignorance.”

Richard Paul Evans laat zijn romanpersonage Alan Christoffersen die woorden verzuchten in A Step of Faith (2014). Een spirituele roadtrip, maar tegelijk een scherpe observatie van onze tijd: we produceren en consumeren informatie alsof het zuurstof is, maar toch lijken we steeds benauwder te ademen.

Het klinkt alsof Evans schreef over TikTok en ChatGPT, maar zijn boek dateert van vóór de grote doorbraak van sociale media en artificiële intelligentie. Hij staat in een traditie van de cultuurkritiek van T.S. Eliot en Neil Postman.

Al in 1934 schreef dichter T.S. Eliot in zijn Choruses from “The Rock”:

“Where is the wisdom we have lost in knowledge? Where is the knowledge we have lost in information?”

Met die poëtische zucht zette Eliot een keten van verlies in gang: van wijsheid naar kennis, van kennis naar kale informatie. De hele informatiepiramide komt aan bod. Het is alsof hij ons waarschuwde voor een toekomst waarin de stapels data steeds hoger worden, maar het inzicht steeds verder onder de vloerplanken verdwijnt. Eliot had geen smartphone, maar hij zou zich vandaag waarschijnlijk geen raad weten met de 100.000 TikTok-video’s die per minuut online komen.

Een halve eeuw later gaf Neil Postman er een meer mediakritische draai aan. In zijn klassieker Amusing Ourselves to Death (1985) stelde hij dat televisie ons niet alleen informeert, maar vooral vermaakt – en dat dit vermaak onze democratie uitholt. Waar Orwell ons bang maakte met censuur, zag Postman een subtieler gevaar: een cultuur die verdrinkt in trivialiteit.

Vandaag hoeft de televisie niet eens meer aan te staan. Onze telefoons zijn altijd in de aanslag met eindeloze reeksen memes, shorts en reels. Informatie is niet alleen overvloedig, ze is ook ontworpen om onze aandacht te kapen. Postman zou er waarschijnlijk een extra hoofdstuk aan gewijd hebben, met als titel: Doomscrolling Ourselves to Death.

En dan is er 2025, het jaar waarin generatieve AI onze informatiestroom niet alleen versnelt, maar exponentieel opblaast. Waar we vroeger uren tikten op een essay of rapport, spuugt ChatGPT of Gemini er in seconden een tekst van duizend woorden uit. Handig, ja. Maar het leidt ook tot een lawine van content waarvan de kwaliteit niet altijd even hoog is.

Een voorbeeld: studenten die hun werkstuk volledig door een AI laten schrijven. Het resultaat oogt prima, tot je doorvraagt en merkt dat de tekst volgestouwd zit met half-ware feiten en gefabriceerde citaten. Zwemmen in een oceaan van informatie, maar verdrinken in hallucinaties.

Leerkrachten ploeteren om leerlingen en studenten nog kritisch te leren denken, terwijl AI alles “kant-en-klaar” aanbiedt. De oceaan groeit, wordt woeliger, maar zwemmen wordt steeds moeilijker.

Of neem de stroom aan AI-gegenereerde nieuwsberichten die websites vullen, vaak zonder menselijke redactie. Het is sneller en goedkoper, maar het risico op verkeerde of verzonnen informatie neemt dramatisch toe. Wie zoekt nog naar wijsheid als de clicks al genoeg opleveren?

Verkiezingscampagnes worden overspoeld met AI-gegenereerde deepfake-video’s. Je weet niet meer of de politicus nu écht dat absurde voorstel deed of dat een algoritme het verzon.

In elk domein dreigt dezelfde val: de illusie dat meer informatie gelijkstaat aan meer inzicht. De cultuurkritiek van Eliot, Postman en Evans is actueler dan ooit. Hun waarschuwingen raken aan hetzelfde pijnpunt: informatie zonder filter, zonder context, zonder kritische verwerking is zinloos – of zelfs gevaarlijk.

Dat betekent dat we als samenleving nieuwe zwembandjes moeten uitvinden. Mediawijsheid in het onderwijs, transparante AI-regels, en vooral: de kunst van het vertragen. Soms is het beter één degelijk artikel grondig te lezen, dan twintig AI-samenvattingen diagonaal door te scrollen.

De ironie is dat dit artikel zelf de hulp kreeg van AI (herformuleren van zinnen, suggesties voor voorbeelden, dubbelchecken, …). Maar precies daar zit de uitdaging: technologie kan ons helpen om die oceaan van informatie te navigeren, zolang we niet vergeten dat het kompas nog steeds in onze eigen handen ligt.

Want zwemmen kan iedereen. Overleven in een storm van data en (des)informatie vraagt iets anders dan kennen of kunnen, het vergt inzicht, wijsheid en … ironie. Staat dat ergens in de nieuwe einddoelen van het onderwijs?

Geplaatst in Artificiële intelligentie, Desinformatie, E-inclusie, Informatiepsychologie, Lees- of kijktip, Onderwijs | Tags: , , , , , | Plaats een reactie

Hoe archivarissen en bibliothecarissen de bureaucratie uitvonden

Afbeelding gemaakt met AI

Bureaucratie wordt vaak geassocieerd met overheidskantoren, formulieren en stempels, maar de wortels ervan liggen veel dieper in de geschiedenis. Misschien verrassend genoeg in de wereld van archivarissen en bibliothecarissen. Zoals Yuval Noah Harari in Nexus beschrijft, ontstond bureaucratie uit een noodzaak: het terugvinden van documenten in een groeiende zee van informatie.

In de stadstaten van Mesopotamië, ruim 3.500 jaar geleden, waren administratieve documenten even machtig als wetten en verdragen. Een lening bestond niet alleen in de werkelijkheid, maar vooral op een kleitablet. Als dat kleitablet verdween, of werd opgegeten door een hond, zoals Harari gekscherend schrijft, verdween ook de schuld.

Priesters, handelaren en bestuurders verzamelden duizenden van zulke kleitabletten, papyrusrollen of later perkamenten documenten. Maar hoe vind je de juiste kwitantie, het ene contract of die ene belastingaanslag terug wanneer je die nodig hebt? Het antwoord kwam niet vanzelf. Anders dan in de natuur, waar fruit altijd aan dezelfde boom groeit, zijn documenten levenloos. Ze ordenen zichzelf niet. Iemand moest een systeem bedenken.

Dat ‘iemand’ was de archivaris of bibliothecaris. Zij ontwikkelden methoden om informatie te rubriceren: door documenten fysiek bij elkaar te bewaren, door labels of categorieën te bedenken, door rekken, planken en lades te vullen volgens een logische structuur. Die logica hoefde niet noodzakelijkerwijs overeen te komen met de realiteit; belangrijker was dat men documenten snel kon terugvinden.

Hiermee ontstond het principe dat bureaucratie tot op de dag van vandaag kenmerkt: verdeel de wereld in vakjes en zorg dat alles een vaste plaats heeft. In wezen is een database niets anders dan een digitaal archiefkastje met laden.

Harari benadrukt dat dit systeem een keerzijde heeft. Omdat bureaucratie begint bij de indeling zelf, wordt de werkelijkheid vaak aangepast aan het systeem, niet andersom. Wie ooit een formulier heeft ingevuld en ontdekte dat geen enkele optie precies paste, kent het probleem. Dit mechanisme is even zichtbaar in overheidsadministraties als in universiteiten, waar kennis in disciplines wordt opgesplitst en interdisciplinair denken eerder uitzondering dan regel is.

Van de tempelarchieven van Sippar tot de nationale bibliotheken van vandaag: het werk van archivarissen en bibliothecarissen vormt de basis van onze informatie-infrastructuur. Zij bedachten de methoden waarmee we documenten, later data, opzoeken, opslaan en beheren. Daarmee legden zij onbewust de fundamenten voor de bureaucratische netwerken die moderne staten, bedrijven en wetenschappelijke instellingen draaiende houden.

Bureaucratie mag dan vaak als traag en log worden gezien, zonder de ordeningsdrang van de eerste archivarissen zou de menselijke beschaving nooit op grote schaal hebben kunnen functioneren. De papieren tijger werd geboren in het archief.

Geplaatst in Archieven, Beleid en politiek, Informatiemanagement, Lees- of kijktip, Management, Zoeken en vinden | Tags: , , | Plaats een reactie