
Voorjaar 2017. In de Londense ziekenhuizen van de National Health Service verschijnen plots de eerste foutmeldingen: “Ransomware attack detected.” Binnen enkele minuten blokkeren de computers van huisartsenpraktijken, spoeddiensten, laboratoria en administratieve diensten. Patiëntendossiers worden ontoegankelijk, medicatievoorschriften verdwijnen uit beeld en basisprocessen vallen stil. Het is het begin van de WannaCry-aanval, een digitale explosie die zich razendsnel door de Britse zorgsector verspreidt en een ongeziene ontwrichting veroorzaakt. Meer dan negentienduizend afspraken worden geannuleerd. Artsen grijpen terug naar papier. Burgers wachten. En onder die zichtbare chaos groeit een pijnlijk inzicht: deze crisis was grotendeels te vermijden.
Maanden voor de aanval circuleerden rapporten die waarschuwden voor verouderde systemen, ongepatchte infrastructuur en een versnipperd landschap van verantwoordelijkheden. De zwakheden waren gekend, maar verdwenen in de luwte tussen afdelingen. Terwijl middelen naar zichtbare projecten gingen, nieuwe apparatuur, nieuwe gebouwen, bleven de digitale fundamenten broos. Het post-mortemrapport bevestigde wat velen al vermoedden: het was niet de technologie die faalde, maar de organisatie van informatie zelf.
Het idee dat WannaCry slechts een incident uit het verleden is, werd in Vlaanderen doorprikt toen Stad Antwerpen eind 2022 getroffen werd door een ernstige cyberaanval. Wat zich daar voltrok, was geen kopie van de NHS-crisis, maar wel een eigentijdse echo ervan. Een historisch gegroeide lappendeken van systemen, leveranciers, interfaces en informatiestromen bleek kwetsbaar op de plekken waar niemand het geheel bewaakte. De aanval raakte identiteitsdiensten, sociale hulpverlening, stedelijke scholen, logistiek en personeelsadministratie. Het kostte maanden om het digitale ritme te herstellen.
Deze incidenten, Londen en Antwerpen, worden nog betekenisvoller wanneer we ze situeren in de bredere geopolitieke realiteit. Digitale aanvallen zijn steeds minder losstaande misdrijven en steeds meer instrumenten van hybride oorlogsvoering, waarin staten en niet-statelijke actoren cyberaanvallen combineren met desinformatie, economische druk en infiltratie van kritieke infrastructuur. De grenzen tussen cybercriminaliteit, spionage en geopolitieke strategie vervagen. Europese energie-infrastructuur, publieke diensten en lokale besturen blijken al jaren doelwitten of onbedoelde slachtoffers van dergelijke hybride strategieën.
In die context wordt duidelijk waarom onze instellingen digitaal sterker én tegelijk kwetsbaarder geworden zijn. Ze zijn onderling verweven, afhankelijk van complexe digitale ecosystemen en daardoor gevoelig voor schokken die uit onverwachte hoeken kunnen komen. Een aanval hoeft niet gericht te zijn om destabiliserend te werken. Een lek in een lokaal bestuur kan een doel op zich zijn, of slechts een bijproduct van een groter geopolitiek dossier. Dat is de realiteit van de 21ste-eeuwse conflicten.
Die realiteit maakt ook iets anders duidelijk: digitale ontwrichting is nooit uitsluitend een technisch incident. Zij is altijd een kwetsbaarheid van informatie, organisatie en strategie. In zowel Londen als Antwerpen was er geen gebrek aan data, rapporten of analyses. Wat ontbrak, was betekenis. De ruis ontstond tussen weten en handelen, tussen waarschuwing en verantwoordelijkheid.
Die ruis kent een oorsprong. In de jaren negentig ontstond de overtuiging dat digitalisering gelijkstond aan automatisering. Organisaties installeerden generieke software in de hoop dat technologie menselijke complexiteit zou oplossen. Maar zonder visie op informatiestromen ontstonden digitale varianten van dezelfde bureaucratie: mailboxen die uitpuilen, parallelle documenten, dashboards zonder duiding, silo’s waarin kennis opgesloten blijft. De technologie maskeerde vooral het ontbreken van een strategisch informatiemodel⁶.
Vandaag, met cloudplatformen, AI en collaboratieve technologie, herhalen we dezelfde patronen op grotere schaal. Microsoft Teams en SharePoint worden soms labyrinten. Cloudmigraties verhuizen oude rommel naar nieuwe dozen. Generatieve AI bouwt conclusies op basis van inconsistente gegevens. Dashboards creëren schijncontrole. Dit alles in organisaties die cognitief overbelast raken door de overvloed aan informatie die ze zelf produceren⁷.
De wortels van dat alles liggen in een industriële manier van denken die nog steeds doorwerkt: stabiliteit, voorspelbaarheid, hiërarchie. In dat paradigma was informatie ondersteunend. Maar vandaag is informatie zélf de motor van innovatie, wendbaarheid, dienstverlening en risicobeheersing. Ze is overvloedig en tegelijk fragiel. Onze cognitieve capaciteit groeit niet mee met de digitale tsunami. Medewerkers besteden uren per dag aan zoeken en interpreteren. De werkplek die eenvoud moest brengen, brengt complexiteit.
Daarom is een fundamentele hertekening van de verhouding tussen mens, taak en informatie nodig. De vraag is niet: welke nieuwe tools installeren we? Maar: hoe ontwerpen we onze informatie zó dat mensen, processen en systemen elkaar versterken? Veel organisaties verzamelen data maar creëren geen kennis, meten wel maar sturen niet, bouwen systemen maar vergeten eigenaarschap en betekenis.
De combinatie van interne ruis en externe dreigingen maakt digitale veerkracht tot een strategische noodzaak. Echte veerkracht ontstaat waar informatie behandeld wordt als een grondstof die zorg vraagt: duidelijke rollen, consistente kwaliteit, context, betekenis en een gedeelde cultuur van verantwoordelijkheid. Technologie versterkt pas wanneer de informatie die ze verwerkt betrouwbaar, begrijpelijk en gedragen is.
De kernvraag van het digitale tijdperk luidt daarom niet langer welk systeem we nodig hebben, maar hoe we onze informatie zó organiseren dat ze bestand is tegen fouten, aanvallen en de geopolitieke grilligheid van hybride oorlogsvoering. WannaCry en Antwerpen tonen dat digitale ontwrichting vooral het gevolg is van organisatorische keuzes – of van het ontbreken ervan. Maar ze tonen ook dat digitale veerkracht mogelijk is, precies daar waar informatie niet langer bijzaak is, maar fundament.










