![Margaretha_Zelle_alias_Mata_Hari[1]](https://janvanheeblog.files.wordpress.com/2018/03/margaretha_zelle_alias_mata_hari1.jpg?w=174&h=259)
Mata Hari
Spionnen spreken tot de verbeelding, maar vergis je niet en laat je niet misleiden door de goedgemaakte actie-series: spionage is vooral routineuze deskresearch en data-analyse. Niemand kon die verveling spannender beschrijven dan John le Carré, één van mijn favoriete auteurs.
Vorige zomer verscheen zijn voorlopig laatste roman, “A legacy of spies“. Zijn literaire spionageromans houden ons een spiegel voor over ons handelen op het internationale én op het intermenselijke toneel. Hij is, zoals John Vervoort in De Standaard schrijft, een meester in het portretteren van het menselijke tekort. Zijn werk is steeds stevig gedocumenteerd en hij kan putten uit zijn eigen carrière bij MI6. Het laatste boek van de inmiddels 85-jarige auteur wordt door velen beschouwd als een soort testament.
In 1974 schreef hij de briljante roman “Tinker, Tailor, Soldier, Spy“, waarin hoofdpersonage George Smiley, een saaie en stille ambtenaar, opmerkt:
The secret services are “the only real measure of a nation’s political health, the only real expression of its subconscious.”
![JohnLeCarre_TinkerTailorSoldierSpy[1]](https://janvanheeblog.files.wordpress.com/2018/03/johnlecarre_tinkertailorsoldierspy1.jpg?w=210&h=346)

Edward Snowden (bron: wikipedia.org)
Dankzij Edward Snowden, een voormalige medewerker van de Amerikaanse inlichtingendienst NSA, weten we sinds 2013 dat de Amerikaanse NSA en de Britse GCHQ hun bondgenoten, waaronder België, bespioneerden. Zo werd ondermeer Belgacom door hen gehackt. Waarschijnlijk was dit niet voor de eerste keer, in de jaren negentig kwam immers het Echelon-netwerk boven water, een systeem waarmee alle communicatie via wereldwijde afluisterposten gemonitord wordt.
Minder spectaculair, minder romantisch, maar stukken ingrijpender dan het beschermen van de nationale veiligheid is economische spionage. België is helaas niet wat je noemt een kampioen in het beschermen van haar strategische belangen. Volgens onderzoeker Kenneth Lasoen (UGent) zijn er derdewereldlanden met een betere bescherming dan België. Ons land lijkt wel een snoepwinkel voor buitenlandse inlichtingendiensten: veel te rapen en weinig weerwerk. Performante inlichtingendiensten zijn nooit een politieke prioriteit geweest in ons land.
Het opruimen van zwerfvuil in Vlaanderen kost 61 miljoen euro en dat is 20 procent meer dan het budget van de Staatsveiligheid
Om even een echte benchmark te gebruiken: het budget van de Nederlandse AIVD is bijna 5 maal groter en er werken er drie keer zoveel mensen.

Hoofdkwartier Nederlandse inlichtingendienst AIVD in Zoetermeer. (bron: wikipedia.nl)
Tijdens de laatste gemeenteraadsverkiezingen in maart konden de Nederlanders zich ook uitspreken in een referendum over nieuwe regels voor hun inlichtingendiensten. Deze diensten krijgen daarmee de toestemming om het internetverkeer af te tappen op zoek naar relevante informatie, de zogenaamde Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV) bij de tegenstanders bekend als de “Sleepwet”. In België is dat al een jaar, zonder veel commotie, toegelaten, maar in de praktijk gebeurt er niets mee.
De militaire inlichtingendienst ADIV (Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid) kreeg toestemming om datakabels af te tappen. Zoals vaak in België, werd deze beleidsregel niet gevolgd door de nodige operationalisering. De nodig mankracht, middelen en techniek bleven uit.
Los van de discussie of deze Belgische sleepwet een goede zaak is, toont dit wel het debacle van onze inlichtingendiensten. We hebben minder middelen en mensen dan bijvoorbeeld Nederland en met die weinige middelen wordt er dan nog weinig gepresteerd.
Bij de aanpassing van de wet in mei kreeg de militaire inlichtingendienst ADIV ook meer mogelijkheden om te opereren in het buitenland. De dienst was dan ook zeer actief op het terrein tegen IS in Irak en Syrië. Sinds 2015 participeerde de dienst, samen met 20 andere landen, in Operatie “Gallant Phoenix”. Onder leiding van Amerikaanse elite-eenheden probeerden ze zoveel mogelijk informatie te vergaren aan het front, via gevonden laptops en mobiele telefoons van buitenlandse strijders. Het ging verder dan informatiegaring: de Verenigde Staten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk wilden tevens zoveel mogelijk strijders doden tijdens die geheime operaties.
Helaas kon luitenant-generaal Eddy Testelmans, de baas van ADIV, niet lang profiteren van deze herwonnen slagkracht: hij stapte in 2017 op. Acht leidinggevenden hadden de toestand van de dienst aangeklaagd bij de minister van defensie en de opperbevelhebber van het leger. Volgens de klagers liep het volledig verkeerd bij de organisatie, het inlichtingenwerk, de communicatie en de interne en externe samenwerking. Allemaal aspecten die cruciaal zijn voor een inlichtingendienst én zeker na de conclusies van de parlementaire onderzoekscommissie naar de aanslagen van 22/3, waarin gepleit werd voor een betere samenwerking tussen de veiligheidsdiensten.

logo ADIV
Volgens Stefaan Van Hecke (Groen) sleept deze malaise al veel langer aan:
‘Het is onbegrijpelijk dat minister Vandeput de malaise bij Adiv al drie jaar sinds zijn aantreden op haar beloop laat. De audit van 2011 ligt al drie jaar op zijn bureau stof te vergaren. Ook zijn voorganger Pieter De Crem (CD&V) mag wel eens in de spiegel kijken.’
Zelfs na deze veranderingen blijft de Militaire Veiligheidsdienst, met de woorden van De Standaard, vierkant draaien. Luitenant-generaal Claude Van de Voorde, de opvolger van Testelmans, moest het Adiv omvormen tot een performante organisatie, maar
een nieuwe audit van Comité I, die De Standaard kon inkijken, is niet mals. Er is nog steeds geen sprake van visie of strategie, de organisatie en de samenwerking met andere diensten blijven mank lopen en de infrastructuur blijft in gebreke. De oorzaak blijft het diepgewortelde interne wantrouwen, de verschillende directies blijven elkaar tegenwerken. Een dringende hertimmering van het leidinggevende kader dringt zich op, maar minister Vandeput durft geen doortastende maatregelen te nemen. Dit zijn niet de enige issues die opduiken over de inlichtingendiensten. Er is duidelijk niet alleen een probleem van middelen: er is een duidelijk gebrek aan visie, strategie en beleid.
Vergaat het de Staatsveiligheid voorlopig beter? Helaas …
Vorig jaar hekelde Louis Tobback nog de rol van de Staatsveiligheid tijdens het onderzoek naar de Bende van Nijvel. De Veiligheid van de Staat hoort volgens hem thuis onder Binnenlandse Zaken, en niet onder Justitie zoals dat nu het geval is. Daardoor is de dienst, volgens hem, nog steeds een staat in de staat. Dit tot ongenoegen van de medewerkers van de dienst, die verwijzen dat er in de laatste decennia veel veranderde, door ondermeer de oprichting van Comité I.
De toezichthouder Comité I, toch een belangrijk orgaan in onze democratie, moest door besparingen verschillende onderzoeken stopzetten. In theorie moeten de inlichtingendiensten, voor ze iemands privacy schenden, goedkeuring krijgen van een commissie met magistraten. Dit wordt achteraf ook gecontroleerd door Comité I, maar die heeft op dit moment te weinig middelen om die taak op te nemen.
De samenwerking tussen de verschillende inlichtingen- én politiediensten verloopt verre van vlot. Eind 2017 kwam bijvoorbeeld aan het licht dat de Federale politie terreurdossiers achterhield voor de Staatsveiligheid. Na de aanslagen van 22 maart in Zaventem en Brussel kon ze maandenlang de terreurdossiers van de Brusselse federale politie niet inkijken.
Na de aanslagen in Brussel in 22 maart 2016 onderzocht UGent-veiligheidsexpert Kenneth Lasoen als eerste de werking van onze veiligheidsdiensten. Zijn conclusies werden een jaar later gepubliceerd en daarin pleit hij voor een betere politieke sturing en een dynamisch veiligheidsplan.
Hij baseerde zijn uniek onderzoek op de verslagen van het Comité I, parlementaire vragen en antwoorden, het Franse verslag naar de aanslagen in Parijs, contacten met insiders van de diensten en ook met buitenlandse inlichtingen- en dreigingsanalyse-experts van o.a. de CIA, de Amerikaanse National Intelligence Council, de Britse geheime dienst, de Europese instellingen en de NAVO. Daarnaast maakt de studie gebruik van de gespecialiseerde literatuur inzake nationale veiligheid.
De terreurdreiging en de terugkerende Syriëstrijders zorgen voor een aanzwellende stroom aan data en die data moeten verwerkt worden door het OCAD. Helaas ontbeert ook dit orgaan aan middelen om dit ook effectief uit te voeren.
Dit gebrek aan analysekracht wordt nog versterkt door tegenwerking, non-communicatie en territoriumdrift tussen de verschillende diensten en afdelingen. Opeenvolgende regeringen hebben nagelaten daar werk van te maken.
De politieke desinteresse voor onze inlichtingendiensten zorgt voor een structureel en strategisch probleem. Intussen zijn er wel enkele kleine stappen in de goede richting gezet.
Lasoen pleit voor een allesomvattend veiligheidsplan dat continu aanpasbaar is en waar het publiek bij betrokken wordt.
De Commissie 22/3 kwam ook tot die bevindingen: er moet een betere informatiedoorstroming komen én een performantere Staatsveiligheid. In hetzelfde rapport wordt ook ingegaan op de gemiste kansen bij informatiegaring.
Zo moeten er dringend mensen bijkomen die vreemde talen, zoals Arabisch, Turks, Farsi, Chinees of Russisch, machtig zijn.
De Veiligheid van de Staat moet dus vooral inzetten op het verder ontwikkelen en optimaliseren van human intelligence.
Beter afspraken met Justitie is ook dringend: gerechtelijke onderzoeken naar misdaden doorkruisen vaak een moeizaam opgebouwde intelligence operatie. Daarvoor komen op het niveau van de hoven van beroep een Intelligence Fusion Cell.
Naar aanleiding van de onderzoekscommissie naar de aanslagen van 22 maart, gingen stemmen op om te komen tot een samensmelting tussen Staatsveiligheid en Adiv. Dit is een stap te ver, er moet wel een gemeenschappelijke strategische sturing van de beide inlichtingendiensten bestaan en er dringt zich ook een duidelijke taakverdeling op: laat de Staatsveiligheid zich concentreren op de binnenlandse veiligheid en ADIV zich concentreren op het buitenland.
Tijd, dus dat inlichtingendiensten niet langer enkel het speelgoed zijn ter rechterzijde, maar dat ook progressieve stemmen meedenken om van onze Staatsveiligheid en ADIV slagkrachtige organisaties te maken. Tijd dat we als samenleving investeren in het beschermen van onze veiligheid, onze democratie, onze verworvenheden en onze strategische kennis. Als eerste stap lijkt een volwaardig publiek debat over de visie en de doelstellingen van onze inlichtingendiensten op zijn plaats. Alles vertrekt van een coherente visie of met de woorden van John le Carré: een gezonde democratie heeft nood aan een gezonde inlichtingendienst.